De volwassen mannelijke merel (Turdus merula) heeft een zwart verenkleed, een gele snavel en een oogring. Het vrouwtje is donkerbruin en haar keel en borst zijn iets lichter. Het juveniel lijkt op het vrouwtje maar heeft veel vlekken op het lichaam en vleugeldekveren.
De merel komt van nature voor in heel Europa en grote delen van Azië IJsland is het enige Europese land waar ze zeldzaam zijn. De merel is ook uitgezet in Australië en Nieuw-Zeeland, daar wordt hij inmiddels gezien als een plaag. Ze leven op alle mogelijke plaatsen; van bergwouden, alle mogelijke bossen met rottende bladeren op de grond, tuinen, parken of boerenland met grote heggen. Ze hebben zich ook uitzonderlijk goed aangepast aan het moderne stadsleven. Ze behoren tot de talrijkste bezoekers van tuinen en voederhuisjes. Ze kunnen het hele jaar door in tuinen en grasvelden gesignaleerd worden. Afgezien van de noordelijke populaties zijn merels meestal geen trekvogels. Ze vormen geen groepen zoals bijvoorbeeld spreeuwen dat doen. Oorspronkelijk zijn het bosvogels en waren aan het einde van de 19e eeuw bijna uitgestorven. Ze hebben zich echter ontwikkeld tot een cultuurvolger en komen nu overal in tuinen voor. Ze kunnen in tuinen wel eens zeer vertrouwelijk worden en bijvoorbeeld broodkruimels komen stelen van tafel terwijl op één à twee meter afstand mensen zitten.
Specificaties
Wetenschappelijke naamTurdus merula
FamilieTurdidae
HabitatDe merel komt vooral voor in bossen, parken, en tuinen.
VoedselIn het voorjaar en zomer eet de merel regenwormen, slakken, insecten en vanaf de late zomer worden er ook bessen en vlezige vruchten gegeten.
Hoogte24-25cm
Gewicht80-125g
Levensduur1 - 21 Jaar
BroedtijdMaart - Juli
NestHij nestelt zich in bomen, bosjes en heggen. In steden en dorpen wordt er vaak genesteld op allerlei kunstmatige plekken.
GeluidDe merel kent vele verschillende roepen. De contactroep is een fijn, rollende 'srrieh'. Bij opwinding is er een diepe 'dack'. De alarmroep is een gedempte 'djoek' of een hardere 'dack dack dack', langer overslaand 'taktak derriegie doek-doek' of luidschreeuwend 'tieks tieks tieks'. Zijn zang is welluidend, een melancholisch fluiten, welke relatief langzaam is met veel verspringende tonen.
Kenmerken.
Jongen2 à 3 broedsels. Per legsel 3 tot 4 bruingevlekte, groenblauwe eieren.